Reactie op "De bij dode opgerichte stichting" (WPNR 2023/7403)
27-02-2023 | Categorie: Literatuur
Mr. R.E. Brinkman
In een waardevolle boekbespreking over het mooie proefschrift van Reijnen over de bij dode opgerichte stichting, gaat Perrick in zijn boekbespreking in op de discussie over de vraag of een stichting, of meer algemeen een rechtspersoon als bezwaarde en verwachter van een fideicommis kan optreden en wat daarvan de gevolgen zijn. Perrick trekt volgens de auteur onjuiste conclusies in zijn bespreking. In dit artikel gaat de auteur er steeds vanuit dat gedurende dertig jaar na het overlijden van de insteller geen sprake is van de vervulling van de voorwaarde en ook dat de betrokken rechtspersonen gedurende die tijd niet worden ontbonden en dat de betrokken natuurlijke personen dan ook nog in leven zijn en dat de nalatenschap niet verworpen wordt.
Een rechtspersoon, en dus ook een stichting, kan bezwaarde zijn van een fideicommis. De auteur is van mening dat als een rechtspersoon als bezwaarde optreedt het fideicommis na dertig jaar na het overlijden van de insteller eindigt en daarmee het recht van de (voormalig bezwaarde) rechtspersoon onvoorwaardelijk wordt en dat van de verwachter vervalt. Perrick en Reijnen vinden dat de rechtspersoon dan geacht wordt te zijn ‘overleden’ en dat de ontbindende voorwaarde daarmee in vervulling treedt, zodat de verwachter (natuurlijke persoon) dan onvoorwaardelijk gerechtigd wordt.
Een fideicommis moet (net als iedere andere voorwaardelijke making) een voorwaardelijk element in zich dragen, te weten dat de verwachter de bezwaarde overleeft. Bij een rechtspersoon met een oneindig voortbestaan kan volgens de auteur niet meer gesproken worden van een voorwaardelijk element: immers, als de rechtspersoon oneindig voortbestaat, dan is er toch niets onzeker aan het feit dat de verwachter nog bestaat als de bezwaarde/natuurlijk persoon sterft? Er is dan rechtens sprake van tijdelijke (en niet voorwaardelijke) eigendom/gerechtigdheid bij de bezwaarde en dat is nu juist een rechtsfiguur die de Nederlandse wetgever niet toelaat. Daarom gelden voor in beginsel eeuwig voortbestaande rechtspersonen andere regels over vruchtgebruik en fideicommissaire voorwaardelijke erfstellingen dan voor mensenlevens.
Dat betekent samengevat dat als een rechtspersoon als bezwaarde optreedt, het fideicommis na dertig jaar na het overlijden van de insteller eindigt en daarmee het recht van de (voormalig bezwaarde) rechtspersoon onvoorwaardelijk wordt, waarmee correspondeert dat het recht van de verwachter (rechtspersoon of natuurlijk persoon) vervalt en dat als een rechtspersoon als verwachter optreedt, zijn recht na dertig jaar na het overlijden van de insteller eindigt en daarmee het recht van de bezwaarde/natuurlijk persoon onvoorwaardelijk wordt.
Wanneer u een abonnement heeft op SDU Opmaat, dan kunt u middels de link het complete artikel raadplegen: artikel WPNR 2023/7403.
Naar literatuur overzicht